Deze tekst is een informerend overzicht en geschreven voor mensen die een boeddhistisch leraar zoeken of behoefte hebben aan informatie over de vormen van boeddhistische onderwijs en boeddhistische leraren in het algemeen. De aanleiding voor deze tekst was een vraag van de Boeddhistische Unie Nederland (BUN) aan de Dharma Advies Raad (DAR). De tekst is zo geformuleerd dat álle sangha’s / boeddhistische scholen deze informatie kunnen onderschrijven. Meer gedetailleerde informatie is op te zoeken of op te vragen bij de verschillende boeddhistische scholen, via hun pagina op de website van de BUN, of direct bij de verschillende leden van de BUN. Deze tekst zal in de toekomst geüpdatet worden aan de hand van ontvangen suggesties en nieuwe inzichten.

Leraren in het Boeddhisme

Onderricht in boeddhistische tradities kent verschillende aspecten. Als gevolg daarvan zijn er ook verschillende typen leraren. Deze tekst beschrijft de rol van leraren in het boeddhisme en gaat ook in op de relatie tussen leraar en leerling. [1]

Onderzoekende geest staat voorop

Ten tijde van de Boeddha, de Ontwaakte, was er een groep leken, de Kalama’s, die de Boeddha vroegen hoe zij konden weten wat ze moesten geloven. De Boeddha antwoordde: ‘Kalama’s, gaat niet af op de mondelinge traditie, op een successie van leraren, op horen zeggen, op de overlevering van heilige geschriften, op geredeneer, op logische afleiding, op redelijke overweging, op het intuïtief toelaten van een theorie, op de schijn van bekwaamheid [van de leraar] of op de gedachte “Deze asceet is onze goeroe.” Maar wanneer jullie voor jezelf weten: “Deze geestestoestanden zijn onheilzaam [:], afkeurenswaardig, worden door de wijzen bekritiseerd; leiden, als je er volledig door in beslag wordt genomen, tot onheil en tot leed” dan moeten jullie ze opgeven. (in: Anguttara-Nikaya, Deel 1. Tika-Nipata, Sutta 3.65, Uitgeverij Bodhi, 2016).

Via een gesprek van vragen en antwoorden brengt de Boeddha dan de Kalama’s tot het inzicht dat wanneer in een persoon begeerte opkomt, dit hem of haar schade zal berokkenen en dat wanneer begerigheid afwezig is, dit heilzame gevolgen heeft. Hij geeft de Kalama’s ook instructies voor oefeningen gericht op het ontwikkelen van liefdevolle welwillendheid (maitri/mettā), mededogen (karuna/karunā), medevreugde (mudita/muditā) en gelijkmoedigheid (upeksha/upekkhā). En hij zegt: ‘Een mens zou zo moeten leven dat hij de hele wereld, boven, onder, er dwars doorheen en overal rondom in alle richtingen doordringt met gedachten van gelijkmoedigheid – overvloedig, opgetogen, mateloos, zonder vijandigheid of afkeuring.’

De uiteenzettingen van de Boeddha waren zo helder, dat de Kalama’s in staat waren zijn uiteenzetting te volgen en meteen als waarheid te herkennen. Op dit moment, in de 21ste eeuw, twee en een half millennium later, stellen mensen hier in Nederland dezelfde vraag aan boeddhistische leraren: wat moet ik geloven? En het antwoord is ook nu: laat je leiden door een onderzoekende geest en door wat ervaring je leert.

Boeddhistische tradities/scholen[2] en boeddhistische leraren nodigen ons uit om zélf verantwoordelijkheid te nemen voor de weg die zij ons wijzen en te onderzoeken of de beoefening het gewenste effect heeft, namelijk een duidelijke herkenning van onze innerlijke wijsheid en de natuurlijke opbloei van liefde en compassie. De boeddhistische praktijk is een proces van transformatie dat tijd nodig heeft. De variatie aan stromingen en scholen biedt ons de mogelijkheid een school te kiezen die ons het meest aanspreekt en een bevoegde leraar te vinden die ons de weg kan wijzen.

Boeddhistisch onderricht is in hoofdzaak onderricht voor volwassenen waarbij de meditatiebeoefening een belangrijke plaats inneemt. Sommige scholen bieden echter ook programma’s aan voor kinderen in groepsverband of voor ouders met kinderen.

Onderricht geven is de weg wijzen

De Boeddha heeft gezegd: …”de weg naar nirvana (nibbāna) bestaat, en ik besta als de gids. Maar sommige van mijn leerlingen[3] bereiken, na door mij onderwezen te zijn, het hoogste doel, en andere niet. Wat kan ik daaraan doen? Ik wijs alleen de weg.”

Onderricht in het Boeddhisme omvat:

Theoretisch onderricht; dit is intellectueel en rationeel;

Praktisch onderricht: hierbij gaat het om onderricht in meditatie, in rituelen, in ethiek en toepassing van boeddhistische principes in het dagelijkse leven; en

Onderricht dat gebonden is aan een specifieke school of ‘transmissielijn’.

In de verschillende boeddhistische scholen zijn deze vormen van onderricht met elkaar vervlochten; tussen de scholen kunnen de accenten ook verschillen.

Binnen veel boeddhistische scholen wordt theoretisch onderricht gegeven. Maar ook daarbuiten, bijvoorbeeld aan universiteiten wordt het boeddhisme wetenschappelijk bestudeerd, met name de teksten, de talen, de geschiedenis en de leerstellingen.

Voor de realisatie van de leer (Dharma /Dhamma) is intensieve intellectuele studie geen voorwaarde. Boeddhistische scholen geven meestal wel uitleg over de leer omdat intellectuele kennis het transformatieproces kan ondersteunen en de leerling tevens de mogelijkheid tot verificatie van het onderwijs biedt. De aandacht die aan theorie en praktijk gegeven wordt, verschilt binnen de scholen.

Onderricht binnen boeddhistische scholen in Nederland

De in Nederland gevestigde boeddhistische scholen bieden theoretisch én praktisch onderricht, vaak tijdens retraites (in groepsverband), in het algemeen door Nederlandse instructeurs of leraren. Meestal zijn dat leken die lange tijd toegewijde beoefenaars van de Dharma (Dhamma) zijn, maar het kunnen ook monniken of nonnen zijn. Zoals in het gewone publieke onderricht, maakt een aantal scholen in het boeddhisme een onderscheid tussen onderricht voor beginners en gevorderden. Enkele scholen hebben tot in details uitgewerkte organisatie- en onderricht-systemen (bijv. Maitreya Instituut (Foundation for the Preservation of the Mahayana Tradition – FPMT), Shambhala, Thich Nhat Hanh, Triratna, Rigpa). Zulke scholen hebben bijvoorbeeld instructeurs voor het leren beoefenen van meditatietechnieken (en deze kunnen weer verdeeld zijn in assistent-instructeurs en senior-instructeurs). Daarnaast kunnen er docenten zijn die les geven aan theoretische studiegroepen. Soms wordt ook onderricht in rituelen apart gegeven.

Naast het theoretische onderricht en onderricht in meditatietechnieken en in rituelen is er echter ook het aspect van spirituele begeleiding van de leerlingen. Dat ligt in veel scholen in handen van leraren of mentoren die speciaal daartoe zijn gemachtigd. Deze hebben zelf diepgaande ervaring met meditatie (volgens de specifieke technieken die binnen de betreffende school worden toegepast) en met de ontwikkeling op het boeddhistische pad.

Veel van de boeddhistische scholen hebben geen aparte instructeurs en begeleiders, alleen leraren die beide rollen vervullen (soms verder onderscheiden in assistent- en senior-leraren, regionale leraren en centrum-leraren enz.).

Instructeurs en leraren horen zich bij het onderricht tenminste aan de vijf leefregels voor leken te houden (als zij monnik of non zijn, ook aan de extra regels zoals die door hun orde voor hen zijn vastgelegd). Zij horen zich voorbeeldig en zoals het een boeddhist past te gedragen: ethisch, vriendelijk, welwillend en met compassie voor anderen, geduldig, emotioneel gerijpt en pretentieloos. Leraren hebben voor alles het welzijn van hun leerlingen voor ogen. Dat geldt ook voor boeddhistische meestersDe meesters nemen als leraren een bijzondere positie in: zij spreken hart en geest heel direct aan. Boeddhistische meesters zijn in staat anderen te helpen het pad geheel te realiseren tot en met de ontwaakte staat. Er zijn boeddhistische meesters die bekend staan als volledig ontwaakt, en er zijn zeer befaamde boeddhistische meesters die bekend staan als heel ver gerealiseerd maar niét volledig ontwaakt. Grote meesters, ook wel goeroe’s genoemd (of ze dragen een andere erenaam in navolging van Aziatische landen) hebben scholen gesticht die generatie na generatie zijn voortgezet. Een Tibetaanse uitspraak is: Als je leerling een betere leraar wordt dan jezelf, dan ben je een goede leraar. Bij een aantal scholen – niet bij alle – vervullen meesters religieuze functies.

Hoe word je leraar

In het algemeen begint het leraarschap met een benoeming binnen de school, door meesters of meer ervaren leraren. In veel scholen krijgen instructeurs een beperkte machtiging en krijgt een leraar een persoonlijke autorisatie om ruimer onderricht te mogen geven. Daar kan, maar hoeft geen speciale opleiding aan vooraf te gaan, omdat ervaring het zwaarste telt. In de ene school wordt de autorisatie ceremonieel bevestigd (soms ook met het aannemen van een gewaad), bij de andere gebeurt de autorisatie heel eenvoudig, bijvoorbeeld doordat de meester iemand opdraagt onderricht te gaan geven.

Of de autorisatie terecht blijkt, zal afhankelijk zijn van het effect van het onderricht dat de leraar geeft en van de acceptatie van hem of haar als leraar door de leerlingen.

Om goede spirituele begeleiding te kunnen geven is ervaring met meditatie nodig, een zekere mate van realisatie van de Dharma (Dhamma) én een talent voor, of ervaring met onderricht geven. Door gesprekken of verbale instructies, maar meer nog door zijn voorbeeld, kan de leraar een gids zijn voor de leerling. De wijze waarop een leraar zijn leerling begeleidt, is sterk gericht op de persoon van de betreffende leerling.

Hoe word je leerling

Gewoonlijk begeleidt de spirituele gids / leraar een leerling jarenlang. Gedurende die tijd gaan de leerling en de leraar een wederzijdse verbinding aan. Die verbinding betreft ook de boeddhistische school van die leraar. De aard van de verbinding verschilt per school. De leerling kan zichzelf daartoe verplichten op een formele en traditionele wijze; door het toevlucht nemen in Boeddha, Dharma (Dhamma) en Sangha[4], de intentie kenbaar te maken zich te houden aan tenminste de vijf leefregels voor leken en vervolgens de leraar om onderricht te vragen. Met het uitspreken van de formules in de aanwezigheid van de leraar en soms ook van de leden van een school, is iemand officieel aangenomen als boeddhist en leerling of lid. Alle scholen hebben daarvoor een ceremonie en hoe verschillend zij ook zijn, ze erkennen de geldigheid van elkaars ceremonies. Soms gebeurt dit in een nieuwe vorm en in de eigen taal (Thich Nhat Hanh en Shambhala). Vaak gebruikt men hiervoor de oude formules in Sanskriet of Pali. Bij sommige scholen krijgt het nieuwe lid een nieuwe naam – vaak een niet-Nederlandse naam die de verbinding met een boeddhistische school of een leraar weerspiegelt. Of deze ceremonie een enkele keer of vaker, voor altijd of voor tijdelijk, bijvoorbeeld voor de duur van een retraite gebeurt, varieert tussen de scholen. Ook wie de ceremonie leidt verschilt, het kan een boeddhistische monnik of non, of een meester zijn, de spirituele gids/leraar waarmee de leerling zich verbindt of een speciaal daartoe geautoriseerde ‘preceptor’. In alle boeddhistische scholen is deelname aan ceremonies, zoals voor het ‘Nemen van Toevlucht’, gebaseerd op persoonlijke inspiratie en dus niet verplicht.

Relatie leraar-leerling

De Boeddha heeft eens gezegd, in antwoord op een uitroep van zijn neef Ananda dat spirituele vriendschap zeker de helft van het spirituele leven omvatte: “zeg dat niet, Ananda, spirituele vriendschap is het hele spirituele leven!

De leiding die de leraren geven is gebaseerd op hun ruimere ervaring op het pad van de leer – dit is dus een ‘verticale relatie’. De beoefening van de leer wordt ook gedragen, gevoed en uitgedaagd door ‘horizontale relaties’, spirituele vriendschappen tussen gelijken met vergelijkbare aspiraties. Spirituele vrienden kunnen zich op ongeveer hetzelfde niveau van realisatie van de leer bevinden en kunnen elkaar bij het zuiveren van de geest en hun transformatieproces helpen. Een leraar beschreef dat als volgt: “wij kunnen schoner worden zoals modderige aardappelen die samen in een pot geschud worden”. De Sangha biedt tal van uitdagingen en kansen voor ontwikkeling van een groter emotioneel evenwicht en het kwijtraken van obstakels.

De leraar als gids

De leraren en mentoren die als boeddhistische spirituele begeleiders optreden, hebben deze bevoegdheid gekregen omdat ze enige mate van realisatie hebben, een diepe toewijding aan de leer vertonen en zich ook voor het onderricht willen inzetten. Zij helpen je als vrienden die het pad wat verder verkend hebben dan jijzelf. Een gezonde leerling – leraar relatie is een bron van wederzijdse vreugde. Als over deze relatie misverstand of verwarring ontstaat, onder andere door het ontstaan van afhankelijkheid, idealisering en overdracht-tegenoverdracht, kan deze ongezond worden en veranderen in een bron van emotionele pijn. Misverstanden en verkeerde interpretaties van gedrag door verschillen in culturele achtergrond komen nogal eens voor, aan beide kanten. Er zijn bijvoorbeeld grote verschillen in Oosterse en Westerse attitudes ten aanzien van acceptatie van autoriteit, ten aanzien van identiteit en eigenwaarde en ten aanzien van gepast vriendschappelijk lichamelijk contact. Verwarring kan ook te maken hebben met veranderingen die onderweg in de relatie kunnen ontstaan, als gevolg van transformatieprocessen bij zowel de leerling als de leraar. Een leraar-leerling relatie is niet gelijkwaardig en voor de leraar is het vinden van een evenwicht tussen een vriendschappelijke instelling en een zekere afstand als gids op het pad van wezenlijk belang. Het is de taak van de leraar de leerling te helpen bij de ontwikkeling op het pad en deze ook te leren op eigen benen te staan. Spirituele begeleiders hoeven niet het hoogste niveau van realisatie bereikt te hebben. Van belang is dat de leerling een leraar zoekt die bij hem of haar past, waarmee een zekere ‘klik’ ervaren wordt. De begeleiding vindt hoofdzakelijk plaats door het bieden van een voorbeeld, door gesprekken en door instructies tijdens retraites en cursussen. De leraar begeleidt het persoonlijke meditatieve proces van de leerling. Van een leraar mag worden verwacht dat hij/zij niet alleen duidelijke meditatie-instructies geeft, maar ook via persoonlijke aanwijzingen het ontwikkelingsproces van zijn/haar leerlingen begeleidt, ondersteunt en bijstuurt wanneer dat nodig is.

Rolverdeling

Vanuit de Aziatische achtergrond is de gewoonte van het buigen overgenomen; sommige scholen en leraren houden deze gewoonte aan, andere niet. Leraar en leerling maken een buiging voor elkaar, of leerlingen maken een buiging voor de leraar, of voor de boeddhistische meester die daarbij soms op een hoge zetel of troon zit. Enerzijds is enige afstand tussen leraar en leerling nodig zodat de rolverdeling duidelijk blijft, anderzijds zal een vriendschappelijke, inspirerende houding van de leraar de communicatie makkelijker maken. Overigens gaat het hierbij vooral om een buiging voor de leer en niet om een buiging voor een persoon. Het is dan ook heel gewoon eveneens te buigen voor een lege troon of voor een boeddhistische tempel.

De leraar inspireert en heeft een voorbeeldfunctie, dat is het belangrijkste. De leraar moet vooral luisteren en ervoor waken zich niet te laten meeslepen door gevoeligheid voor complimenten, bewondering, bekritisering, de wens aardig gevonden te worden, roem, ambitie, het najagen van verdiensten enzovoort.

Een goede leerling spant zich in op een evenwichtige wijze, stelt zich open op, eerlijk en respectvol tegenover de leraar, luistert naar en volgt zijn aanwijzingen, terwijl hij/zij toch zijn gezonde verstand niet uitschakelt. Hij verwacht geen perfectie van de leraar – ook niet van een meester, zoals hij ook geen perfectie van zichzelf moet verlangen. Hij weet dat de leraar advies kan geven tot het niveau dat deze zelf gerealiseerd heeft. Hij ziet zijn leraar niet als orakel, als ‘alwetende goeroe’, toezichthouder of (biecht)vader/moeder.

Ethische richtlijnen en wederzijds vertrouwen

Alle instructeurs en leraren moeten het verschil tussen hun eigen rol en die van de leerling nauwkeurig in de gaten houden. Hun rol is te vergelijken met die van professionals zoals artsen in die zin dat er ongelijkwaardigheid in de relatie met de leerling bestaat. Dat betekent dat grenzen in de relatie (o.a. seksuele) scherp bewaakt dienen te worden. Alle vormen van grensoverschrijdend gedrag, seksueel of ander misbruik vormen een inbreuk op de integriteit van de relatie en zijn niet acceptabel.

Zowel de leerling als de leraar moeten vanaf het begin van hun relatie wederzijds vertrouwen in elkaar stellen en de grenzen van elkaars functionele domeinen/rollen kennen. Dat vertrouwen kan dan langzaamaan groeien. De leraar moet erop kunnen vertrouwen dat de leerling oprecht is en zijn instructies opvolgt. De leerling moet erop vertrouwen dat de leraar deskundig is en hem of haar goed zal begeleiden. Gewoonlijk krijgt het contact meer diepgang naarmate zij vorderen op het pad.

Alle instructeurs en leraren horen ook de grens tussen hun eigen rol als spirituele gids en de rol van professionele hulpverleners zoals therapeuten, psychologen, psychiaters en artsen te respecteren en in de gaten te houden. Wanneer de leerling psychische stoornissen vertoont, dient de school of de leraar te verwijzen naar een psychiater of psychotherapeut en niet zelf de rol van hulpverlener op zich te nemen.

Het is essentieel dat alle boeddhistische scholen ethische richtlijnen opstellen en publiceren, en verwijzen naar de externe vertrouwenspersoon van de BUN. De BUN en haar ledenvergadering zijn verantwoordelijk en aanspreekbaar voor het gevoerde ethische beleid.

Deze tekst is tot stand gekomen in april 2018 en geschreven door de Dharma Advies Raad van de BUN www.boeddhisme.nl/dharma-advies-raad/

[1] Het moge duidelijk zijn dat zowel leraar (of meester, instructeur of wat de aanspreektitel en specifieke functie ook is) als leerling vrouwelijk of mannelijk kunnen zijn. In plaats van hij/zij en zijn/haar gebruiken we in deze tekst met het oog op betere leesbaarheid liever ‘hij’ en ‘zijn’.

[2] Traditie en school zijn min of meer synoniem; we gebruiken in deze tekst verder ‘school’.

[3] We gebruiken in deze tekst verder ‘leerling’, sommige scholen hebben een voorkeur voor ‘student’ of ‘yogi’.

[4] In de vroege teksten wordt er onderscheid gemaakt tussen twee typen Sangha: 1) De orde van volledig gewijde monniken en nonnen (Sammutisangha) en 2) De gemeenschap van diegenen die bevrijdend inzicht (Verlichting) hebben gerealiseerd (Ariyasangha). De term voor de gehele gemeenschap van boeddhistische beoefenaars is Parisa.